Jelle van der Toorn Vrijthoff

Jelle van der Toorn Vrijthoff werd in 1946 geboren in Den Haag in een gezin met vier broers. Zijn vader was binnenhuisarchitect. Hij studeerde aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunst in Den Haag. Werkte daarna enkele jaren als freelance ontwerper en ging vervolgens naar het Royal College of Art in Londen. Na terugkomst werkte hij voor de Staatsdrukkerij en -Uitgeverij en gaf daar leiding aan de ontwerpafdeling. In 1982 werd zijn Haagse periode afgesloten toen hij in dienst trad van Total Design. In 2002 nam hij als creatief directeur na twintig jaar afscheid van TD en ging hij als zelfstandig ontwerper verder. Hij was betrokken bij grote museale projecten in Oman en Jemen. In 1989 sloot hij zich aan bij de Orde van Vrijmetselaren. Hij was voorzittend meester van de bekende Amsterdamse Loge La Bien Aimée en lid van het landelijk hoofdbestuur. Zijn fascinatie voor Japanse vechtsporten vormt een rode draad in zijn leven. Een poging de raadselen rond creativiteit te doorgronden heeft hem er onlangs toe gebracht zijn ervaringen en visie vast te gaan leggen in een boek.

Guus Ros interviewde Jelle van der Toorn Vrijthoff voor Roots.

Désirée Deklerk, Jelle van der Toorn Vrijthoff en Joost Klinkenberg Total Design 1985, Herengracht 567, Amsterdam

Hoe kijk je terug op je jeugd? 
Ik was een jongen die altijd wilde tekenen. Ik was mager en fragiel door astma en had een gebrek aan zelfvertrouwen. Ik werd op mijn elfde jaar, op aanraden van de kinderarts, naar de judoschool gestuurd. Dat bleek een gouden greep. Ik was heel licht gebouwd en kon mij slechts staande houden door techniek. De beginselen van evenwichtsverstoring, zoals ooit door Jigoro Kano bedacht, waren aan mij wel besteed. Respect werd mijn deel, zelfvertrouwen volgde. De aanloop om van de grond los te komen was begonnen.

Wat waren je interesses buiten tekenen en judo?
Wij lazen thuis Tom Poes en Ollie B. Bommel, Eric de Noorman en Kapitein RobDick Bos stiekem onder de schoolbank. Het tijdschrift Kuifje met de Klare Lijn van Hergé was onderdeel van de wekelijkse leesmap en om de Donald Duckwerd gevochten. Mijn abonnement op Stripschrift koesterde ik als een persoonlijk bezit. Het zou mijn liefde voor strips voor altijd bestendigen en ook mijn latere werk met enige regelmaat blijven beïnvloeden.

Welke opleidingen volgde je?
Toen ik op de mulo zat, stuurde mijn vader mij op mijn veertiende jaar naar de Vrije Academie aan de Boekhorststraat in Den Haag. Die was berucht door de nozems die er de dienst uitmaakten. Ik kreeg op donderdagavond les in grafische technieken van Ton Hoogendoorn. Ik begreep niet precies wat de bedoeling was, maar het voelde goed. Jan Cremer smeet met verf en inkt in het lokaal naast ons. Op zaterdagmiddag volgde ik tekenlessen aan de Koninklijke Academie in Den Haag. In de tweede klas van de mulo bleef ik zitten. Ik wilde meteen naar de academie, maar daarvoor was een mulo-diploma vereist. Mijn doortastende moeder ging naar de toenmalige directeur van de academie, J.J. Beljon, met een mapje tekenwerk van zoonlief onder de arm. Beljon bleek wel te vermurwen maar alleen op voorwaarde dat ik toch op zijn minst drie jaar mulo zou afmaken. Daarna stapte ma naar de directeur van de mulo, de heer Kramer, en vertelde haar verhaal. Hij ging overstag en liet mij met een vervalst rapport overgaan naar 3-mulo. 

En daarna?
In 1961 naar de Koninklijke Academie voor een 4-jarige opleiding grafische vormgeving. 

Je was vijftien, een jonkie.
Ik was de benjamin in het gezelschap en werd in snel tempo de volwassenheid ingeloodst. De jaren op de academie gingen in een roes voorbij. Feesten en nachten doorhalen. Ik was brutaal, met een enorme ambitie en onblusbare energie. Er was slechts één weg en die was vooraan en vooruit. 

Opdrachten voor boekomslagen kwamen van de Bezige Bij en Bert Bakker. Meestal illustraties in gemengde technieken. Airbrush en potlood overheersten. Zonder enige uitzondering kostten de illustraties veel te veel tijd.

Wat was de belangrijkste les die je leerde?
Het waren vele lessen. In 1963 werd Total Design opgericht. Een student uit een van de hogere klassen, Pieter van Delft, kreeg daar een baan aangeboden. Total Design leek een onbereikbaar walhalla. Pieter van Delft werd uitverkoren. Dat was een les in mogelijkheden. Bob Dylan plaveide mijn pad naar volwassenheid. De Nieuwe Realisten werden tentoongesteld in het Haags Gemeentemuseum. Roel van Duijn predikte zijn geloof tijdens de lunch. Kabouters en Provo stonden op de bres en Johnny the Selfkicker oversteeg alles met zijn gierende optredens, die hem letterlijk de adem benamen. Ik kreeg les van puristen als Jan van Keulen en Gerrit Noordzij. De academie beëindigde ik cum laude. Ik wilde verder en was ongeduldig. 

Vertel iets over je bezoek aan het Royal College of Art in 1966.
Ik ging met medestudenten naar Londen en bezocht het RCA, waar wij werden rondgeleid door Gert Dumbar. Ik was diep onder de indruk. Mijn besluit stond vast, de RCA moest en zou de volgende stap worden. Mijn ouders konden het lesgeld niet betalen. Ik werkte als freelance ontwerper vanuit mijn ouderlijk huis aan opdrachten voor o.a. de Dienst voor Esthetische Vormgeving van de PTT, waar Hein van Haaren de scepter zwaaide. Hij zou mij als een persoonlijke coach met goede raad en daad mijn verdere carrière blijven bijstaan. Piet Cossee leerde mij de fijne kneepjes van de typografie, voor zover Gerrit Noordzij dat al niet had gedaan aan de Koninklijke Academie. Er waren jaarlijks drie studiebeurzen beschikbaar van de British Council voor een studie in het Verenigd Koninkrijk. Ondanks de magere kans die ik had, stond mijn besluit vast. Dat moest de volgende stap worden. 

Hoe zag die stap er uit?
Het was Hein van Haaren die een aanbeveling schreef en voldoende steun mobiliseerde om mij op de kandidatenlijst voor een beurs geplaatst te krijgen, maar de leeftijd om een beurs te krijgen was 23. Ik was pas 21 en werd als troost op de reservelijst geplaats. Ontdaan aanvaardde ik die tegenvaller als een tijdelijke vertraging. Ik nam mij voor om het jaar daarop dezelfde aanvraag in te dienen. 

Wat deed je ondertussen?
Op de begane grond van de Dienst voor Esthetische Vormgeving aan de Bazarstraat in Den Haag was een kleine galerie en daar liet Hein van Haaren een tentoonstelling inrichten over huisstijlen. Hij verwachtte daarmee de directeur-generaal van de PTT te kunnen overtuigen om een nieuwe huisstijl te laten ontwerpen. Hij liet daar bekende huisstijlen zien van gerenommeerde instellingen als British Rail, PAM en de NS. Ik werkte mee aan de inrichting van die tentoonstelling. Het was voor het eerst dat ik de organisatorische kant van huisstijlen zag, de rationele achtergronden, de functionaliteit, de regels, instructies, vastgelegd in handboeken. Op dat moment bedacht ik dat automatisering de ontwerper zou kunnen behoeden voor het lopende bandwerk. Dat idee zou verstrekkende gevolgen hebben. Het jaar daarop diende ik opnieuw een aanvraag in bij de British Council en kreeg een beurs voor een jaar. September 1969 verhuisde ik met mijn hebben en houden naar Londen en betrok een kamer in het deftige Kensington. 

Je was 23 jaar, op jezelf. Hoe ging dat eerste jaar?
Het eerste jaar aan de RCA was moeilijk. Het voeren van ingewikkelde en genuanceerde conversaties in het Engels was in het begin frustrerend. Wij kregen les van echte Britten, zoals Jock Kinneir and Margaret Calvert, en Amerikanen als Bob Gill en Lou Klein. Bob Gill was o.a. oprichter van Fletcher, Forbes & Gill, waaruit later Pentagram ontstond, die veel meer bezig waren met conceptdenken dan graphic styling. Een interessant verschil tussen Nederland en Engeland. Nederlandse grafische vormgeving is geïnspireerd door Zwitserse typografie en Duitse industriële vormgeving. Ook Marcello Minale van Minale Tattersfield was kortstondig mijn docent. Het eerste jaar ging voorbij en de noodzaak om geld voor het tweede jaar bij elkaar te sprokkelen werd urgent.

Hoe kreeg je dat voor elkaar?
Terug in Den Haag heb ik een aanvraag ingediend voor een beurs bij het toenmalige Ministerie van Cultuur Recreactie en Maatschappelijk Werk (CRM). Ik neem aan dat Hein van Haaren ook die keer een duit in het zakje heeft gedaan. Mijn tweede jaar was daarmee gered. Ondertussen liet de automatisering in het ontwerpvak mij niet los en zinde ik op een manier om daarover meer aan de weet te komen. Ik zocht naar kennis op het gebied van geautomatiseerde zettechnieken en werd doorverwezen naar Herbert Spencer, grafisch ontwerper, onderzoeker, auteur en docent aan de afdeling Printing Research van het RCA. Via hem kwam ik terecht bij een medewerker van de Experimental Cartography Unit. Deze deed onderzoek naar zetsystemen om typografie in de cartografie te gebruiken. Hij vertelde dat ik maar beter kon leren programmeren als ik verder wilde komen.

Het Royal College regelde dat ik een cursus programmeren kreeg aan het Imperial College of Science and Technology. Met de beheersing daarvan kon ik papieren ponsbandjes produceren die door een fotozetmachine van het London College of Printing (LCP) konden worden uitgedraaid op film. Ik wilde software schrijven waarmee ontwerpprocessen in typografie gesimuleerd konden worden. Als project koos ik de vormgeving van formulieren, omdat deze zich goed lenen om algoritmen te ontwikkelen en vervolgens in een computerprogramma om te zetten. Voor mijn onderzoek voerde ik gesprekken met medewerkers van de ontwerpafdeling van Her Majesty’s Stationery Office, de groep die zich bezighield met de vormgeving van formulieren. Ik was verbaasd dat daar een aparte groep mee bezig was. Het ontwerpen van formulieren werd door zichzelf serieus nemende ontwerpers gemeden als de pest.

Werd je tweede jaar RCA een succes?
Het tweede jaar, 1970, was heel inspirerend. Ik ontmoette de Quay Brothers, die aan de afdeling illustratie studeerden en zich bezighielden met stop-motion animation. Met hen ontstond een hechte vriendschap. De zomervakantie gebruikte ik om naar Amerika te gaan. Drie maanden door Amerika met een ticket van $ 99, maar eerst werken in New York. Met een doosje dia’s liep ik ontwerpbureaus af en vond na vier dagen werk bij een klein bureau, Jeheber and Piece. Vreselijk veel gelachen en ook het broodnodige geld verdiend.

Later dat jaar kreeg ik van de PTT de opdracht om een postzegel te ontwerpen voor het 400-jarig bestaan van de Nederlandse vlag. Mijn eerste ontwerp was iets te frivool en Hein van Haaren wilde het niet voorleggen aan de directeur-generaal van de PTT. Hij gaf mij de kans een tweede ontwerp in te dienen en dat werd een barok wapperende vlag zoals deze vaak werd afgebeeld door de schilders van zeeslagen in de 16de en 17de eeuw. Om het wapperende effect te vergroten heb ik de vlag als een horizontaal doorlopend beeld ontworpen. Ook de letter moest meegaan in die stijl en dat werd de Spencerian Bold, die ik was tegengekomen in een letterproef bij Jeheber and Piece in New York.

De zegel 400 jaar Nederlandse Vlag. Een beeld van de vlag zoals die wappert op de schilderijen van middeleeuwse zeeschilder als Hendrik Cornelisz. Vroom. Het doorlopende beeld over de naastgelegen zegels benadrukte het effect.

Zomerzegels 1974

Verkiezingszegel 1976

Het ontwerp voor de zegel voor Bijzondere Vluchten was een poging om de vliegtuigen en vogels te vermijden die de voorgaande zegels sierden. Ik koos voor een abstract beeld dat eigenlijk geïnspireerd was door strips. Maarten Toonder tekende soms een vogeltje boven Bommelstein. Ook Willy van der Steen tekende vogeltjes als goedkeurende vinkjes in de lucht. Het beeld van de zegel is daarop gebaseerd. De letter is voor de zegel ontworpen. Een simpele schreefloze, cursief onder een hoek van 45 graden.

Kon je de terugreis betalen?
Net aan. Toen was het geld op en het derde jaar brak aan. Ik wendde mij tot The Netherlands Benevolent Society in Londen, opgericht in 1874 – over traditie gesproken. Ik kreeg een lening en mijn derde jaar was financieel gered. Een bron van inspiratie waren in die tijd o.a. David Pelham, Peter Bentley, Philip Castle en niet te vergeten de Quay Brothers. Door Philip Castle ging ik aan de airbrush en de Quay Brothers maakten het grafietpotlood weer een terugkerend gereedschap voor mijn illustratiewerk. Het derde jaar ging razendsnel voorbij en voor ik het wist was de afstudeertentoonstelling een feit. 

De wereld lag voor je open?
Zoals ik naar TD had opgekeken in de jaren ’60, zo keek ik nu op tegen Pentagram. Pentagram was in 1971 opgericht door Alan Fletcher, Theo Crosby en Colin Forbes. Tijdens de eindexamententoonstelling kwamen deze drie goeroes van Pentagram naar ons werk kijken. Het duurde 15 minuten en ze waren alweer vertrokken. Ik weet nog goed hoe wij in volledige bewondering het drietal voorbij zagen struinen. Ze gunden ons geen blik waardig en niemand werd uitgenodigd voor een gesprek.

Thalys hoge snelheidstrein met o.a. Olivier Dupuis

Building Construction Co. Al-Athar in Jemen

Allseas, offshore construction

Heikona accountants. Wat beter dan een magisch vierkant

PTT Telecom. Niet uitgevoerd

Centrum voor de Ontwikkeling van het Creatieve Denken, Antwerpen

Studeerde je nog verder?
Na het behalen van mijn masters kreeg ik een baan aangeboden om twee dagen les te geven op het Hornsey College op de afdeling Information Graphics, hoewel ik daar weinig ervaring mee had. Hier maakte ik kennis met infographics, wetenschappelijke en medische illustratie op een manier zoals wij die in Nederland niet kenden. Daarnaast een baan als cartografisch ontwerper (research fellow) bij de Experimental Cartography Unit. Daar werkten eigenlijk alleen maar programmeurs – ik was de eerste ontwerper. Grafisch gezien heeft cartografie alles te maken met grafische vormgeving en toch was het volkomen onbekend in ons metier. Tot mijn grote verbazing kreeg ik te maken met een eeuwenoud ambacht, vastgelegd in tradities, strenge regels en internationale codes en symbolen. Conventies die teruggaan tot Leonardo da Vinci. Als grafisch ontwerper likte ik mijn vingers erbij af. Graveerfolie, stabilene films, maskerfolies, ponsregistersystemen, hypsometrische kleurschalen, etc. 

Mijn project bestond uit het grafisch ontwerp van een grote kaart van de Atlantische Oceaanbodem voor het National Institute of Oceanography, later omgedoopt tot National Oceanography Centre. Een kaart van de zeebodem verschilt eigenlijk weinig van een landkaart. Er zijn bergen en dalen, alleen zijn de kleurtinten in blauw. Links op die kaart een smal kustlijntje van New York en rechts van Portugal. Mijn bewondering voor dit vak heeft mij nooit verlaten en kwam o.a. tot uitdrukking in de opdracht die ik later bij TD uitvoerde voor Moret en Limperg en waarbij generalisatie van details bij schaalverandering een belangrijke inspiratiebron vormde. Tussen lesgeven en cartografie door heb ik nog freelance gewerkt als illustrator voor de Spectrum Encyclopedie die in Londen werd geproduceerd nadat John Stegmeijer deze had ontworpen onder leiding van Wim Crouwel.

Verrassende metamorfoses door grote schaalveranderingen zijn bekend in de cartografie. Toen ik werkte bij The Experimental Cartography Unit in London raakte ik daarmee vertrouwd. Het was voor mij een inspiratie om dat principe te gebruiken bij andere grafische projecten.

Voor het project van Moret en Limperg werd een vijftal grote kaarten gemaakt die elkaar opvolgden met grote schaalverschillen en dus ook grote visuele verschillen. Met Frank Adegeest

Wanneer ging je terug naar Nederland en hoe ging je verder?
In 1973 ging ik terug en direct aan de slag als zelfstandig ontwerper. Dat beviel echter niet. Ik zocht een klein bureau om me bij aan te sluiten. Ootje Oxenaar attendeerde me op Gratama en De Vries. Ik voegde me al spoedig bij hen aan het Smidswater in Den Haag. Ik was nauwelijks begonnen of er kwam een telefoontje van Total Design met de vraag of ik geïnteresseerd was in een positie. Ik wilde mijn eigen ding doen en wees het aanbod af.

Het walhalla uit 1963 was in 10 jaar verdampt?
Naderhand begreep ik dat TD zijn eerste crisis aan het verwerken was na het vertrek van Benno Wissing, met in zijn kielzog enkele belangrijke ontwerpers. Bij Gratama, De Vries & Van der Toorn gingen mijn ambities echter verder dan ons driemanschap en dat botste uiteindelijk. Hein van Haaren, die inmiddels directeur was geworden bij het Staatsdrukkerij en -Uitgeverijbedrijf, vroeg mij leiding te geven aan de ontwerpafdeling van het bedrijf. Mijn intentie was er vijf jaar te blijven. Het bleek een uiterst leerzame periode, waarin ik veel bestuurlijke ervaring heb kunnen opdoen. De afdeling werd voor een belangrijk deel gedragen door enkele typografische zwaargewichten zoals Karel Treebus en Hans Kentie. De typografie van de stukken van de Tweede Kamer waren van een baanbrekende schoonheid en eenvoud. Een bijzondere opdracht was de huisstijl voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Wij werden verzocht de huisstijl in samenwerking met BRS te ontwikkelen. De eerste serieuze huisstijl voor een ministerie en dan ook nog sparren met een ontwerpbureau. Twee groepen ontwerpers met veel ambitie en de absolute wil om de opdracht op hoog professioneel niveau aan te pakken.

Hoe ging die samenwerking?
Die tijd herinner ik mij als een les in samenwerking, waarbij zelfs medewerkers werden uitgewisseld om van elkaar te leren. Er was vertrouwen in elkaars kunnen.

Maar goed, jij ging verder.
In 1978 werd ik uitgenodigd door de Alliance Graphique Internationale om mij aan te sluiten bij dat prestigieuze genootschap. In die tijd was dat nog een kleine organisatie van internationaal erkende ontwerpers. Ik bleek de benjamin tussen grafische rocksterren als Massimo Vignelli, Herb Lubalin, Milton Glaser, Shigeo Fukuda, Alan Fletcher, David Hillman, Arnold Schwartzman, Saul Bass, Wim Crouwel, Pieter Brattinga etc. Het voelde voor mij als een warm bad. Direct bij mijn eerste AGI-congres in New York moest ik invallen voor Colin Forbes (Pentagram NY) om een lezing te geven aan State University of New York. De eerste keer voor een grote hal met studenten. De zenuwen gierden door mijn lijf.

Je plankenkoorts voorgoed overwonnen?
Ik kreeg meer dan één gelegenheid. In 1981 werd ik opnieuw benaderd door Total Design en dit keer was ik ontvankelijk voor hun aanbod. Wellicht zal dat de tweede, zij het mildere crisis zijn geweest binnen TD: het moment dat Wim Crouwel het bureau ging verlaten. In 1982 trad ik in dienst als adjunct-directeur en vanaf 1984 was ik creatief directeur.

Vroege experimenten met patronen, structuren en onscherpe letterbeelden. Met Frans Lieshout

Bij het omslag van het TDboek was dat minder prominent maar ook daar is zichtbaar hoe schaal of afstand tot het object de beeldervaring verandert. Effen kleurvlakken worden bijv. lijnstructuren. Met Frans Lieshout

Nogal een verantwoordelijkheid.
Wim Crouwel suggereerde in een persoonlijk gesprek dat ik TD misschien zou kunnen helpen met de automatisering. De tijd was rijp. De Aesthedes-computer deed in 1983 zijn intrede. Kort daarna was de tijd van kleurgescheiden werktekeningen definitief voorbij. Over de Aesthedes-computer bij TD is veel geschreven. Het bekendste is wel dat de investeringen TD aan de bedelstaf brachten maar helaas ontbreken de nuances. 

Noem eens zo’n nuance?
Ook op een groot project in Parijs leden wij indrukwekkende verliezen met ingrijpende gevolgen en consequenties. Veel gevestigde ontwerpers verwierpen in 1985 met afgrijzen het gebruik van computers. Inmiddels zit bijna elke ontwerper al decennia achter een Apple en aanvaardt zonder morren het creatieve keurslijf dat Adobe ons oplegt. Gelukkig zijn er uitzonderingen.

Illustratie jaarwisseling 1986-1987

Agenda omslag OC en W

Omslag sociaal jaarverslag OC en W. Geënsceneerde fotografie. Met Frans Lieshout en Bart Versteeg

Virtuele enscenering, Jaarverslag 1987. Met Wim Verboven

Hoe waren je TD-jaren?
De eerste drie jaren bij Total Design werden gedomineerd door het erfgoed van Wim Crouwel. Het bureau stond voor ingrijpende veranderingen in het vakgebied. Mijn doel daarbij was om de verworvenheden van de eerste 20 jaar als uitgangspunt voor verandering te nemen. Functionaliteit moest gerespecteerd worden, maar vorm hoefde niet langer de functie strikt te volgen. Functionaliteit moest met minder dogmatische criteria ruimte geven aan een vrijere vorm en impulsieve creativiteit. Technische uitvoering moest via automatisering een impuls krijgen, waarmee TD zich weer in kwaliteit kon bewijzen. De oplossing van een ontwerpprobleem mocht niet blijven hangen in de vorm die de functie volgt, maar moest ook in een concept gestalte krijgen. Technologie kon daarbij helpen. Mijn 20 jaren bij TD gingen langs hoge bergen en diepe dalen. Afgronden van faillissementen, naast het plezier van grote opdrachten in binnen- en buitenland. 

Beursstand Total Design, grotendeels van papier gebouwd

Ontwerp voor de postkantoren 1990. Met o.a. Stan Spangenberg en Matthijs Neven

Heb je het bureau goed achter kunnen laten?
Ik denk dat ik daarvoor mijn best heb gedaan en met mij vele collega’s. De laatste grote opdracht die ik op mij nam was de totale aanpak van het Nationaal Museum in Jemen. Een zeer complexe opdracht. Elke maand veertien dagen in Jemen en dat vier jaar lang tussen 1998 en 2002. Jemen was een ingrijpende belevenis. Een inzage in de Arabische cultuur die mij een genuanceerd beeld gaf van de islam. Een abstracte beeldcultuur van verbazingwekkende schoonheid. De opvolgingen in de directie waren natuurlijk per definitie moeilijk. Er zijn immers maar weinig bureaus die dat overleven. Toen ik in 2002 vertrok was de continuïteit gewaarborgd, onder de nieuwe naam Total Identity. Hans Brandt was mijn opvolger. Hij zou het bureau opnieuw door grote veranderingen heen loodsen.

De invloed van de ‘klare lijn’, zoals Joost Swarte de stijl van Hergé typeerde, kwam een aantal keren terug in mijn werk.

Het sterkst in het ontwerp van het Nederlands Paspoort in 2000. André Mol heeft toen maandenlang minutieus het tekenwerk verricht.

Daarvoor in illustraties in een boekje
over het gehoor. 

Later voor o.a. een illustratie van een alchemistische werkplaats als metafoor voor de organisatie van het Centrum voor de Ontwikkeling van het Creatieve Denken in Antwerpen.

Inmiddels ben je dan 57 jaar, jong voor een oud-directeur. Wat bracht de toekomst?
Eenmaal weer zelfstandig begon een periode van freewheelen en opdrachten te hooi en te gras met hier een daar een uitschieter zoals het Ecoman Science Centre in Oman, het Vrijmetselarij Museum in Den Haag en mijn boek, waar ik met lange tussenpozen aan werk.

Met het Vrijmetselarij Museum wil de Orde de sluiers van geheimzinnigheid, waarop zij zo vaak wordt aangesproken, wegnemen. Het museum vertelt het verhaal over rituelen, gebruiken en symboliek en laat met een audiovisuelepresentatie, in een kleine Vrijmetselaarstempel, een aantal momenten uit de inwijding zien. Met ontwerper Donald Janssen, fotografie Gerlinde Geus

Waar ik je altijd naar heb willen vragen, is je fascinatie voor Japanse vechtsporten.
Het was mijn wens om na mijn 14de door te gaan met Japanse vechtsporten. Ik ging les nemen in Den Haag bij een Shotokan dojo. Het zou mijn persoonlijke ontwikkeling blijvend bepalen. Japanse leraren als Sensei Kase en Kanazawa kwamen met enige regelmaat de lessen inspireren en de pupillen het principe van de ‘lege hand’ bijbrengen. Het waren harde lessen die wijsheid en gevoel voor esthetica bijbrachten. Ook in Londen ging ik weer karatelessen volgen, aan de Budokwai, de oudste en meest prestigieuze vechtsportclub in Londen, toevallig gevestigd om de hoek van mijn toenmalig woonadres. Sensei Enoeda was een stugge hardliner. Veel geleerd maar ook veel botten gebroken. Nadat ik al mijn voet en enkele ribben had gebroken tijdens karatelessen en uiteindelijk ook mijn hand, besloot ik verder te gaan met kendo omdat het meer bescherming bood. Ik ken geen betere methode voor de training van geest en lichaam. Concentratie en discipline, respect voor je tegenstander, goed gedrag tegenover je medemens en bovenal strategie. Het boek Gorin no sho (Het boek van de vijf ringen) van Musashi Miyamoto, wordt nog steeds veel gelezen in Japan en daarbuiten. Zowel door kendoka als door zakenmensen.

Japanse vechtsporten gaan minder over vechten dan over vorming van de persoonlijkheid. In Kendo overheerst de samuraitraditie van uiterste beheersing en pure esthetica.

Japanse scroll (kakejiku) voor het AGI congres in Tokyo 2006.

Affiche voor de filmsociety van het Royal College of Art. Calligrafie door Yoshio Hamada

Zijn er overeenkomsten met het vak?
Kendo en typografie hebben veel gemeen. Kendo is geworteld in de traditie van de Samurai. Het is een oefening in zelfdiscipline en de vorming van karakter. De functionaliteit van het zwaard en de uitrusting, een perfect uitgevoerde techniek en de absolute schoonheid van het winnende punt. Functionaliteit, techniek en schoonheid vormen ook de kern van ons vak.

Na zoveel jaren vond je het tijd voor een boek?
Ik ben al heel lang geobsedeerd door creativiteit als gedragsvorm. In het bijzonder de onvoorspelbaarheid van creativiteit waar veel ontwerpers mee worstelen. De ene keer lukt het wel en de andere keer niet. Zelden een absolute ‘knock-out’ en meestal middelmatigheid. Ontwerpers en kunstenaars zouden wat meer licht kunnen laten schijnen op het ontstaan van een idee maar geven de voorkeur aan het mystificeren van hun metier. Inmiddels heeft neurologisch onderzoek aangetoond dat bepaalde goede ontwerpen en religieuze afbeeldingen eenzelfde prikkel oproepen in ons brein. Het heeft mij uiteindelijk gebracht tot een poging om daarover een boek te schrijven, The Faces of Faith, met als ondertitel: ‘If religions would be brands, what would brands learn from religions’. De inleiding is klaar en – ik ben uiteindelijk ontwerper – het omslag ook.


Jelle van der Toorn Vrijthoff
geboren op 16 juni 1946, Den Haag


Aueur: Guus Ros, september 2017
Eindredactie: Sybrand Zijlstra
Portret foto: Aatjan Renders